Sneeuw

Sneeuw begint helemaal boven in grote, dikke wolken als minuscule ijskristalletjes die bij zeer lage temperaturen (nog onder de -40˚C) ontstaan.
Deze kristallen klonteren samen tot prachtige symmetrische sneeuwvlokken.
Sneeuwvlokken die door vochtige lucht vallen die iets warmer zijn dan 0˚C, zullen langs de randen smelten en grotere vlokken gaan vormen.
Sneeuwvlokken zijn er in een groot aantal vormen zoals: naalden, zeshoeken, zuilen, zespuntige sterren, afhankelijk van de temperatuur en waar ze door vallen. Ze zijn altijd zeskantig.
Sneeuw kan in zeer veel verschillende vormen op de grond vallen, die afhankelijk zijn van wind, temperatuur en vochtigheid. Bij luchttemperaturen ver beneden het vriespunt ontstaan kleine, poederachtige vlokken die ideaal zijn voor de skisport.
Sneeuwvlokken die bij temperaturen dicht bij 0˚ worden gevormd, zijn groter en natter en blijven vaak aan oppervlakten kleven.
Sneeuwval kan ‘licht’(tot 5mm per uur), ‘matig’(5-40mm per uur) of ‘zwaar’
(meer dan 40mm per uur) zijn.
In de zogenoemde sneeuwjacht sneeuwt het en zijn de windstoten boven windkracht 5, afhankelijk van de sneeuwintensiteit is het zicht beperkt.
Sneeuwval of driftsneeuw(opwaaiende sneeuw) bij windkracht 8 of hoger noemen we een sneeuwstorm. Hierdoor ontstaan sneeuwduinen.
Gevolg grote overlast voor het verkeer. Hele gebieden kunnen ontwricht raken.